Tegenwoordig is het typisch om iemand dwangmatig te horen babbelen over het “soort leider” dat hij/zij is. Mensen klampen zich vast aan informatie die hen zal helpen deze archetypen beter te doorgronden. Je overmatig concentreren op het kiezen van de beste managementbenadering kan echter vruchteloos zijn, want verschillende benaderingen zijn niet altijd effectief en sommige zijn zelfs achterhaald.

Een leider gebruikt situationeel leiderschap, een adaptieve leiderschapsstijl, om zijn aanpak aan te passen afhankelijk van de persoon, de taak, en de setting.

De discussie verschuift van “Wie ben ik en hoe geef ik leiding?” naar “In welke situaties geef ik leiding? Ken Blanchard en Paul Hersey creëerden deze hypothese in hun boek Management of Organizational Behavior.

Leider zijn is niet altijd eenvoudig

En er zijn verschillende manieren om leiderschap op de werkplek te beoefenen. Volgens Paul Hersey en Ken Blanchard beïnvloeden allerlei variabelen de stijl van leiding geven van een leider. De persoonlijke kwaliteiten van een leider zijn niet de enige die er toe doen; die van zijn volgelingen zijn dat ook.

Ook de situatie is bepalend, en die beïnvloedt de leiderschapsstijl. Het Situationeel Leiderschapsmodel werd in de jaren ’70 door Paul Hersey en Ken Blanchard gecreëerd en verder verfijnd.

Allerlei variabelen beïnvloeden de mate van zelfstandigheid van de werknemer of de teamleden

Ervaring is een cruciaal teken van het vermogen van een kandidaat om zijn werk zelfstandig uit te voeren en er (de volle) verantwoordelijkheid voor te dragen.

Bovendien moeten ze de nodige kennis, bekwaamheden en motivatie bezitten om hun werk zelfstandig uit te voeren. Ook al hebben ze jaren ervaring en talent, iemand die al jaren dezelfde baan heeft, kan het moeilijk vinden om gemotiveerd te blijven door een gebrek aan arbeidsmogelijkheden. Een hoge mate van toewijding wordt gezien als een belangrijke bepalende factor voor succes.

De vier soorten leiderschapsstijlen waaruit het model van Situationeel Leiderschap bestaat zijn als volgt:

S1: Leiden – De vertelstijl wordt gekenmerkt door leiders die hun ondergeschikten nauwlettend in de gaten houden en hen voortdurend herinneren aan het waarom, hoe en wanneer van de taken die vervuld moeten worden.

S2: Begeleiden – Een leider gebruikt deze stijl als hij gecontroleerde instructies geeft, wat meer benaderbaar is, en tweerichtingscommunicatie met de volgelingen toestaat. Dit zorgt ervoor dat de volgelingen in het proces kopen en naar de beoogde doelen toewerken.

S3: Steunen – Bij deze stijl vraagt de leider de inbreng en deelname van de volgelingen om te beslissen hoe een taak moet worden uitgevoerd. In dit geval streeft de leider ernaar relaties met de volgelingen op te bouwen.

S4: Delegeren – In dit scenario neemt de leider deel aan de besluitvorming, maar delegeert aan zijn volgelingen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van taken. Maar het proces wordt door de leider in de gaten gehouden en geëvalueerd.